Op 17 februari jl. heeft het Europese Hof van Justitie een belangrijke uitspraak gedaan over de aansprakelijkheid van airlines bij vertraging in het internationale vervoer van passagiers en de mogelijke schade die door de werkgever wordt geleden.
De zaak die diende, betrof een dispuut tussen het Hooggerechtshof van Litouwen en de luchtvaartmaatschappij airBaltic. Het hof werd gevraagd om een prejudiciële uitleg van een aantal belangrijke artikelen in het verdrag van Montreal van 28 mei 1999 (bepalingen inzake het internationale luchtvervoer).
Het handelde hier met name over de vergoeding van de schade die het Hooggerechtshof van Litouwen als werkgever had geleden, doordat de vlucht van twee medewerkers forse vertraging opliep.
Het ging hierbij om een met airBaltic gesloten overeenkomst voor internationaal vervoer van passagiers, een vliegticket dus. Als gevolg van de opgelopen vertraging bereikten de reizigers hun eindbestemming met meer dan veertien uur vertraging. De ‘beroepsopdracht’ van de medewerkers van het Hooggerechtshof liep uit én de werkgever moest extra dagvergoedingen aan haar medewerkers betalen volgens de geldende Litouwse regelingen op dit gebied.
Airbaltic weigerde deze kosten voor haar rekening te nemen. Zij stelt dat de aansprakelijkheid van de vervoerder alleen geldt jegens de passagiers zelf en niet jegens anderen en nog minder jegens personen die geen natuurlijke persoon zijn en niet als consument kunnen worden beschouwd: het bedrijf dus.
Het verdrag van Montreal erkent echter de waarborgen van bescherming van de belangen van de consument, waarbij de term ‘consument’ niet noodzakelijkerwijs samenvalt met het begrip ‘passagier’, maar ook personen kunnen omvatten die zelf niet worden vervoerd en dus geen passagier zijn. Het Europese Hof oordeelde dan ook dat het Verdrag van Montreal op een dusdanige manier dient te worden uitgelegd dat een luchtvervoerder die een overeenkomst voor internationaal vervoer met een werkgever van als passagiers vervoerde personen heeft gesloten, jegens deze werkgever aansprakelijk is voor de schade en door de werkgever gemaakte extra kosten die voortvloeien uit de vertraging van vluchten waarmee zijn werknemers zijn vervoerd. Oftewel: de werkgever betaalt de tickets en mag dus zijn schade verhalen.
Het ging in deze zaak ‘slechts’ om de compensatie van dagvergoedingen die door de werkgever zouden moeten worden uitbetaald aan haar medewerkers. Deze lijn doortrekkend zou ik me kunnen voorstellen dat niet alleen reizigers in aanmerking voor vergoeding komen van vluchtverstoringen conform Verordening 261/2004, maar de werkgever wellicht ook bedrijfsschade kan claimen op basis van de recente uitspraak van het Europese Hof in het kader van het Verdrag van Montreal. Wat zou de mogelijke bedrijfsschade zijn geweest als een bedrijf – als gevolg van vertraging – een commercieel contract zou zijn misgelopen of als een kapotte productiemachine die met grote spoed moet worden gerepareerd, meerdere dagen dan nodig improductief is? Voer voor juristen!